Je veilig voelen, je niet hoeven verdedigen, het niet hoeven uitleggen van wie je bent, een plek waar je nooit – nooit – door een blik of een straat of een sfeer denkt: ik laat de hand van mijn geliefde los. Door op een plek te zijn waar iedereen op net een andere manier anders is en dat dat kleine verschil dat geen verschil zou hoeven maken, niks uitmaakt. Houvast hebben in het idee dat, ondanks het feit dat iedereen uniek wil zijn, je dat niet bent, je bent niet de enige, gelukkig niet. Tuurlijk: ruzie maken, vreemde blikken, nare voorvallen blijven bestaan, maar gewoon omdat je allemaal óók maar een mens bent, en niet omdat je gereduceerd wordt door waar je het liefst je piemel, vingers, tong of ziel en zaligheid in stopt.
Toevallig in Orlando wonen, neergeknald worden om het verschil dat geen verschil zou moeten maken, op een plek die veilig is zoals alle plaatsen dat zouden moeten zijn.
Het Paleis op de Dam in regenboogkleuren om een voorval aan de andere kant van de oceaan, wat goed is, maar cru – ook in de stad die tot een paar jaar geleden bekend stond als gay capital worden mensen neergeslagen en in een hoek gesmeten omdat… ja, waarom, eigenlijk. En neerhoeken is een grootse uiting van iets dat veel kleiner overal is; minigevaartjes, ongemakkelijke stiltes, net iets te lollige grapjes op net het verkeerde moment. Ik weet het heus wel, pure armoe is het hier niet, maar volledige vrijheid evenmin.
‘Waarom laat je ineens mijn hand los,’ vroeg een lief mij een paar jaar geleden.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik, ‘automatisch,’ en hij pakte mijn hand weer en even voelde ik me vreselijk ongemakkelijk, we liepen langs een plein vol feestende voetbalsupporters.
‘Ik weet het wel,’ zei ik toen, ‘hier zou ik normaal loslaten als ik even geen zin had in gezeik.’
Hij was mijn eerste vriend, ik had het ook niet aan zien komen. Ik moest heel veel uitleggen aan de mensen om me heen, alwéér, want iedereen was er na honderd jaar net aan gewend dat ik zo iemand was die het met vrouwen deed (‘hoe doen jullie het eigenlijk, mag ik meedoen, ik aaide alleen maar even’). En ik merkte ineens het verschil op straat. Het vasthouden van een hand was niet meer dan dat, geen statement, geen uitzondering. Van de barricades was ik nooit enorm geweest, nu voelde ik ineens allemaal activistische neigingen in me opborrelen maar was ik bang dat het niet meer geloofwaardig zou zijn. Voor de buitenwereld was ik ineens normaal, namelijk, en dan is het een stuk eenvoudiger om roeptoeterend tussen de hooligans door te laveren. Ik had makkelijk praten, bedoel ik, misschien helemaal geen recht van spreken meer.
En dat laatste is natuurlijk onzin; door m’n kop te houden, houd ik op kleine schaal het verschil in stand. Alsof ik, en mensen in dezelfde situatie, inderdaad heel iemand anders worden afhankelijk van de geliefde aan hun hand. Dus ik praat, desnoods te makkelijk, en hoop, en weet, dat ik godzijdank de enige niet ben.
Dit was mijn aller (alleraller)laatste column voor Advalvas.
Vond je dit interessant?