Een paar jaar geleden kreeg ik een vraag van Floor Buschenhenke. Of ik, in naam van de wetenschap, in mijn blootje wilde gaan staan. Ja, antwoordde ik. Natuurlijk!
Het blootje is niet letterlijk. Eigenlijk, durf ik te zeggen, was het nog naakter. Het betrof een onderzoek dat het schrijfproces van schrijvers volgt. Floor legde uit, en ik parafraseer hier onwetenschappelijk inaccuraat, dat er weliswaar onderzoek is geweest naar schrijfprocessen, maar dat dat voornamelijk is gebaseerd op handgeschreven manuscripten. Je kunt daarop de doorhalingen zien, pijltjes, opmerkingen, tránen – als je mazzel hebt kun je zo de totstandkoming van een hele roman voor je neus uitspreiden. Maar hoe schrijvers het doen in een tekstverwerker, daar was nog weinig over bekend.
Floor zou me een laptop lenen. Elke toetsaanslag zou vastgelegd worden. Mijn taak was eenduidig: een kort verhaal schrijven. Vervolgens zouden zij en haar collegae dat proces binnenstebuiten keren. Dat ik ja zei is vooral te danken aan mijn tijd aan de Vrije Universiteit. Daar was een professor, wijlen Dick Schram, die groot voorstander was van de empirische literatuurwetenschap. Dat je dingen kunt méten. Uitrekenen. Ik vind die combinatie bijzonder: het onberekenbare van kunst toch in grafieken pogen te vatten.
Nu is het proefschrift van Floor er. Entering stories; decoding born-digital fiction writing through keystroke logging. Elf naakte schrijvers*, waaronder ik dus. Het verhaal dat ik schreef heet ‘Zorgvlied’, het staat ook in mijn verhalenbundel De dwaler. Het gaat over een moeder en haar ruim volwassen kind, ze maken tijdens een lockdown een wandeling over de begraafplaats Zorgvlied. Langzaam maar zeker blijkt dat de dochter niet alleen met haar moeder praat, maar ook met alle voormoeders, die ze in een stoet over de begraafplaats volgen.
Zoals het gaat met korte verhalen vergat ik direct na het schrijven van het verhaal hoe het in godsnaam tot stand was gekomen. Er zijn schrijvers, zoals (Muze hebbe haar ziel) Renate Dorrestein, die zeggen dat hun verhalen ‘uit de kosmos’ komen, dat ze al bestaan, dat ze alleen maar door een schrijver opgeschreven hoeven te worden. Zelf geloof ik daar niet zo in, maar ik snap de gedachte wel. Je schrijft iets, leest het later terug en denkt: hoe ben ik dáár nu weer op gekomen? Waar kwam dit nu vandaan?
Enter Buschenhenke. Nu kan ik het hele proces van begin tot eind teruglezen. ‘Contrary to most participants,’ staat er bijvoorbeeld te lezen, ‘Van Rijswijk has not made notes or plans before starting her story.’ Er is een hele paragraaf geweid aan de ‘non-linearity’ van mijn schrijfproces. Ik lees dat ik in twee documenten werkte: Word en een digitaal kladblok. Op een bepaald moment heb ik het hele verhaal van Word naar het kladblok verplaatst, om het in het Word document alles een soort van over te typen. Niet heel efficiënt. Story of my life.
Omdat het proefschrift nogal lijvig is heb ik het nog niet helemaal gelezen, ik bladerde wat, las oppervlakkig door mijn eigen schrijfproces heen, dat me vooral overkomt als het proces van iemand die gewoon maar ergens gaat staan en schijnbaar willekeurig bakstenen gaat staan stapelen, op schijnbaar willekeurige plekken, in de hoop dat er op een bepaald moment iets als een fundament ontstaat. Ik moest gelijk denken aan de roman die ik onlangs heb weggegooid. Ik geloof dat dat wel twintig documenten waren met duizenden bakstenen, verspreid over een oppervlak ter grootte van een miljoenenstad. Er ontstond niks. Temidden van de ravage was een radeloze schrijver steeds driftiger met bakstenen aan het gooien. Misschien is dat wel waarom ik graag korte verhalen schrijf: overzicht. Genade.
Het is grappig om jezelf per toets ontleed te zien worden. Het onmeetbare te meten. Sommige dingen zullen niet in het proefschrift terugkomen. Zo denk ik niet dat er uit mijn toetsaanslagen duidelijk wordt waar het verhaal vandaan kwam. Niet uit de kosmos, kan ik je vertellen. Hoewel ik zelden iets één op één uit mijn leven overneem in verhalen, maakte in ik dit geval daadwerkelijk een wandeling over Zorgvlied met mijn moeder. In het verhaal kijkt de dochter (nou ja, dochter: ik lees in het proefschrift van Floor dat ik verwijzingen naar het gender van het kind vakkundig weggestreept heb, dat was ik ook vergeten) terug op de periode dat de moeder bijna dood ging omdat ze werd aangereden door een Albert Heijn-bezorgwagen. Die ervaring is de oorzaak dat die wandeling zo absurd wordt.
Ik nam sommige gesprekken die we hadden vrijwel letterlijk over (ik maakte grappen over gebarsten zerken, mijn moeder zei dat ik m’n harses moest houden), andere dingen verzon ik (we zagen geen man met een kruiwagen garnalen over de begraafplaats lopen). De Albert Heijn-bezorgwagen verzon ik ook trouwens, daar heb ik mijn moeder nog toestemming voor gevraagd. In het echt had haar bijna-sterven een andere oorzaak, maar die vond ik minder grappig. Of mijn voormoeders daadwerkelijk rondspoken op Zorgvlied kunt u zelf onderzoeken door er met volle maan heen te gaan.
Enfin. Ik ben erg benieuwd hoe de andere schrijvers het hebben gedaan. Wegens het wetenschappelijke begrijp ik lang niet alles wat er in het proefschrift te lezen valt. We zijn teruggebracht tot voor de leek wat abstracte grafieken, bijvoorbeeld (‘cluster attribution of each interval for each writer’ – wat?). Natuurlijk gluurde ik wel al een beetje bij de anderen, maar citeren zal ik niks; dat voelt toch een beetje alsof ik hun naaktfoto’s lek.
*De andere naakte schrijvers zijn Renée van Marissing, Jens Meijen, Arnoud Rigter, Ellen van Pelt, Niels ’t Hooft, Jente Posthuma, David Troch, Vincent Merckx, Aafke Romeijn en Dirk Speelman
Vond je dit interessant?