Contact

Home

Moet dat nou

Ik weet niet zo goed of ik hierover moet schrijven. Wat, ook. Ik liep in Utrecht over straat een prima dag te hebben, bedoel ik, en die dag bleef ook prima, maar dit schrijf ik de dag erna. Naast de zon, een terras met een vriend, de krakend verse Domtoren, bleef er nog iets hangen.

Onderweg naar het terras passeerde ik een goedbedoelde poster tegen straatintimidatie. De precieze tekst kan ik me niet herinneren. Ik deed mijn best hem gelijk te vergeten omdat ik hem zo onvoorbereid tegenkwam. Het deed me, heel even, op deze prima dag, met mijn ogen knipperen. Zoals je doet wanneer iemand je ineens met een waterpistooltje in je gezicht schiet, denk ik.

Als je mij hebt gehad ben je wel weer hetero. Zoiets. Ik maak je wel hetero? Van een echte man word je weer hetero? Ik heb de precieze tekst niet onthouden maar ken alle varianten. Vooral van vroeger. Uitgesproken door losse mannen, in hun eentje, terwijl ik hand in hand liep met mijn verkering. Door groepjes mannen die meenden dat ik er uitzag alsof ik ze niet wilde. Door de mannen, jongens nog, nadat ze me tegen een muur, of het fietsenrek onder het station, hadden gewerkt om met hun hand op het kruis van mijn broek éven te voelen wat erin zat. Door mannen die ik van me af moest worstelen.

Het is zo grotesk dat ik nog steeds bang ben dat mensen denken dat ik lieg als ik het ze vertel. Of dat ze denken dat ik een mannenhater ben. Of dat ze zich heel erg zorgen gaan maken om mijn geestelijk welbevinden – het gaat prima. Zelfs die dagen bleven meestal prima. Ik weet niet hoe ik dat deed, het is denk ik aanleg, geen vaardigheid. Niet het besluit dat ze je niet kunnen breken, maar, weet ik veel, genetische balls of steel, een bord voor m’n kop, het absurde idee dat het er nu eenmaal erbij hoort, de wetenschap – die heb ik altijd gehad – dat er ook vrienden bestonden. Ik heb altijd liefhebbende mensen om me heen gehad, ik wel.

Prima, prima, maar net niet helemaal. Dat is het moeilijke met schrijven over zaken als deze; ik wil geen aansteller zijn. Ik wil dat je weet dat ík weet dat het veel erger kan. Dat je weet dat ik weet vanuit welke positie ik nu schrijf; die van een vrouw die een relatie heeft met een vrouw en daar op werkelijk geen enkel punt van haar leven last van ondervindt.

Nou ja, soms laat je los. Je laat elkaars handen los bij groepen mannen, voetbalgeluiden, onbestemd geschreeuw uit een onbestemde richting, straatrumoer dat over kan slaan. Je laat los als je balls even wat minder of steel zijn. Soms heb je het idee dat je in een gesprek beter over je ‘partner’ of ‘wederhelft’ kunt spreken. Niet uit angst maar omdat je niet die ánder wil zijn, zo iemand met een wonderlijk randje. Ik weet het: als ik mijn mond houd ben ik zelden de ander, mijn voorkomen is een toegangskaart naar gemak. Ik kan ervoor kiezen het ongemak niet over mezelf uit te roepen.

Straks ga ik naar de kapper. Dat doe ik niet zo vaak. Ik laat mijn haar meestal vrij kort knippen, niet uit zuinigheidsoverwegingen maar omdat ik dat mooi vind. Vervolgens ga ik een nogal aparte glijdende schaal in: hoe korter geleden het kappersbezoek, hoe vaker ik in het fietsverkeer niet ‘hoer’ of ‘kankerwijf’, maar ‘pot’ of ‘homo’ word genoemd. Dat was ook zo toen ik een relatie met een man had – je zult me nooit iets vaststaands horen beweren over mijn geaardheid, dat is aan anderen.
In de buurt waar ik woon hoor ik soms ‘lesbi’ in het voorbijgaan tot mijn haar weer langer is, dan hoor ik niks.

Nee nee, niet elke dag, niet de hele dag, gewoon heel af en toe, geeft niets, gaat prima, kan erger, iedereen krijgt weleens iets naar zijn kop geslingerd, ik tel mijn zegeningen. Begrijp me in godsnaam niet verkeerd. Vannacht heb ik van de poster gedroomd. Er zijn dagen dat ik me voor vertrek even omkleed omdat het ‘er zo vanaf druipt’ en nou ja, prima, ik heb uiteindelijk alle kleren in mijn kast zelf uitgekozen. Wat doe ik nou moeilijk.

Ik liep langs de goedbedoelde poster tegen straatintimidatie (stond eronder dat je er iets van moest zeggen als je dit zag gebeuren? Ik denk het) en las een intimiderende tekst. Moet dat nou, dacht ik, even van mijn stuk, een paar seconden muurtjefietsenrekbroek. Moet je dat nou herhalen? Ik stelde me voor dat die poster vroeger onder het station had gehangen. Ik weet zeker dat de jongens onder het station – een anonieme massa, een carrousel aan petjes en acné – de tekst als inspiratiebron hadden gezien. Door de ‘mag niet’ nóg aantrekkelijker. Hilarisch, zelfs. Ik denk niet dat de poster effectief is, bedoel ik.
En moet dat nou, die tekst, zo in je blote gezicht terwijl je er niet op berekend bent?

Maar in zekere zin doe ik nu hetzelfde. Wie mag wat herhalen? Moeten we elkaar waarschuwen, had er een tigger warning boven deze tekst moeten staan? Maar wat dan met dat het leven überhaupt stekelig en onvoorspelbaar is? Wat doe ik nou moeilijk?

Zo veel twijfels over het schrijven. Want het herhalen. Want het gaat prima. Want een woord kan een schrikeffect hebben. Want het mogelijke verwijt van effectbejag. Want de incompleetheid van één verhaal van één mens. Het gaat natuurlijk om al die verhalen bij elkaar, dat snap ik wel. Om de voorzichtige, de boze, de rauwe, de mooie verhalen. Ze (x/v/m) stonden vandaag samen op de Dam te protesteren als één massa. Vallen als ze naar huis gaan weer uiteen in mensen met wie het prima gaat, of niet, maar ze zijn er. We zijn er.

Vond je dit interessant?