Contact

Home

Een vrouw die ik niet ken

Het gaat over mij, dat is duidelijk, want ik ben het enige andere mens in de steeg. Ook draag ik een rugzak en heb ik wellicht een wat onnozele blik in mijn ogen, want de jongens die over me praten schijnen te denken dat ik een toerist ben. Frans, gokken ze. Bonsjoer, zeggen ze, ik knik, wel zo aardig, til mezelf en de rugzak verder.

Zegt de één tegen de ander, achter mijn rug: ‘Eerlijk? Dat is echt mijn type. Als ze niet zo fakking oud zou zijn zou ik haar aanspreken.’

Laat me even terugkomen op de omgeving waarin zich dit plaatsvindt. Een vieze steeg in het centrum van Amsterdam, het stinkt er naar as, de vettige walm van een slecht restaurant en een vleugje kots. En de jongens: begin twintig, ze hebben allebei een halve liter bier in hun hand, en om ze heen ligt nog meer bier, deels in blik, deels in plas, en in die plas drijven lege blikjes en de resten van hun genuttigde diner, namelijk pizzakorsten. Terwijl ik langsliep stak een van de jongens zijn joint aan met de sigaret die hij net op had. Er is geen enkel parallel universum te bedenken waarin ik zin had gehad in een van die jongens, behalve dat ene waarin ik een bedwants of Treponema pallidum was.

Toch ben ik zeker een seconde lang gekrenkt tot in mijn haarvaten. Bezorgd ook: o God, het verval! Beledigd, want zó oud ben ik nou ook weer niet. Onzeker, want nu ik hier toch die seconde over nadenk, nageroepen word ik eigenlijk bijna nooit meer. Lekker rustig, zeg je dan, maar wat er verder allemaal intern gebeurt, daar heeft een mens (dit mens) dan weer minder zeggenschap over. Tegen het eind van de seconde ben ik zelfs even een zeptoseconde gevlijd: ik ben iemands type! Ik zie er leuk uit! De seconde sluit af met: Voor iemand die met één been in het graf staat.

Het mag niet, dit gevoel. Als je over dit soort dingen schrijft krijg je behalve de voorspelbare seksistische reacties (je bent namelijk ook lelijk) of extreem politiek correcte reacties (weet je voor wie het écht erg is?) ook commentaar van mensen die haast over zichzelf struikelen in hun haast je te vertellen dat het niet goed is dat dit je iets doet. Onzekerheid, al is het maar een fractie van een seconde, is vies, zwak. Zonde. Tijdverspilling. Trek je er niks van aan (deze reactie kan een looping maken en dan wordt-ie weer seksistisch, dan eindigt -ie met ‘sneu wijf’). Je moet een strong, independent woman zijn. Je moet beseffen dat ook jij oud kan worden als George Clooney of Morgan Freeman: sexy, grappig en gedistingeerd. En sexy voor wie? Voor jezelf, natuurlijk. Als je daar behoefte aan hebt. Want wie bepaalt eigenlijk dat je altijd maar sexy moet zijn, als vrouw? Toch zeker niet twee mayonaisekleurige schijtlijsters in een kotssteeg?

Nee, lezer, zeker niet, dat doen ze niet. Ze waren een staartje van wat niet meer uitgelegd hoeft te worden, een groter mechaniek. Je tikt een als vrouw beschouwd mens aan en er gaat van alles draaien, er schieten duizenden woorden en beelden voorbij, zo gauw dat ze een grijs lint vormen vol subliminale boodschappen.

Ik appte een vriend om er even een grap over te maken. Over mij, niet die jongens. Over mijn lullige, vreemde seconde, het lint waarvan ik heel even vergeten was (hoe zalig) dat ik het in me droeg.

Het zal wel vaker voorbij gaan trekken, natuurlijk weet ik wel hoe het zit. Ik loop door een steeg en aan het eind van de steeg ben ik voor een deel van de mensheid onzichtbaar. Vrouwen die ouder zijn dan ik vertellen me erover. Niet allemaal, maar sommige. Dat ze omvergelopen worden, niet één keer, maar de hele tijd. Dat ze merken dat een deel van de gesprekken die voorheen met ze gevoerd werden, hoe interessant en vruchtbaar ook, klaarblijkelijk begonnen omdat ze er op een bepaalde manier uit hadden gezien. Nu zien ze er niet meer zo uit. Ze zijn verdwenen. Een privilege, ja, en een onhandigheid, ja, en soms ook jammer, ja. Er zijn er die het geen reet kan schelen. Er zijn er die woedend worden. Er zijn er die zich in felle kleuren gaan hullen. Er zijn er die rouwen. Meestal een combinatie van die dingen.

Daar ben ik nog net niet, geloof ik, niet helemaal. Geen idee ook in welke categorie ik zal vallen, mocht ik er ooit arriveren. Ik heb, had, niet het idee dat mijn idee van schoonheid zo dik samenhangt met dat van de jongens in de stinksteeg, ik wil geloven dat er meer van me overeind blijft dan hoe ik er toevallig ooit uitzag. Ik weet het: ik ben allerminst uniek of vernieuwend in mijn observaties. Dit is dan ook geen angstvisioen, niet weer een jammerklacht. Wat bleef hangen na die steeg was geen gekrenktheid maar verbazing: er woont in mij een vrouw die ik niet ken.

Vond je dit interessant?