Mijn laatste oma is gestorven. Als je drieënnegentig bent mag dat natuurlijk, maar ze deed het met tegenzin – ik moest vaak denken aan mensen die vol bravoure zeggen dat ze écht geen honderd hoeven te worden. Mijn oma, die langzaam al haar vrienden en buren was verloren omdat ze het leven niet zo lang volhielden, had vermoedelijk ondanks alles de tweehonderd willen halen,minstens.
Spraken we over zaken die zich in de verre toekomst afspeelden – huwelijken, verjaardagen, kerst – zei ze met spijt in haar stem: ik hoop dat ik dat nog haal. Haalde ze het, zat ze tevreden in een hoekje een voor haar geringe omvang onwerkelijke hoeveelheid taart te verorberen. “Ik houd al die kinderen niet uit elkaar,” zei ze een keer tegen me terwijl ze de slagroom van haar lippen likte, en ik wist niet zeker of ze dacht dat ik mijzelf of haar schoondochter was, “maar ik vind het zo fijn dat ze er allemaal zijn.”
Natuurlijk zou ze kerst halen, haar volgende verjaardag, die van haar achterkleinkinderen. Als je drieënnegentig bent, ben je een constante geworden, iets als een oude wilg of een monument of de lucht die soms blauw, soms wit is.
Naar die lucht keken we iedere keer als ik haar opzocht in haar flat, of eigenlijk bestudeerden we de hijskranen die er altijd uit haar raam te zien waren – we hadden niet veel gemeen behalve de liefde voor hijskranen. De rechte lijnen tegen de lucht en de kleur van de balken.
Ooit kende ik een vrouw wier echtgenoot kraanmachinist was. Ik vond dat bijzonder en zei dat ook tegen haar en die vrouw dacht het een laatdunkend geintje was, maar ik legde haar uit dat ik hijskranen geweldig vind, vooral rode en gele, en toen dacht ze dat ik niet helemaal in orde was. Haar man wilde ander werk. Na jaren op soms wel honderd meter hoogte in zo’n cabine had hij hoogtevrees gekregen. Iedere keer wanneer hij schommelde door de wind besefte hij wat een smak hij zou maken als de kraan het zou begeven. Ik vroeg aan de vrouw of ze wist hoe dat kwam, die plotselinge angst en ze wist het niet. Ouderdom, misschien.
Dit verhaal heb ik nooit aan mijn oma verteld omdat we altijd erg lang nodig hadden om de schoonheid van staal tegen blauw, of staal tegen wolken, te bespreken. Daarna vertelde zij over alle mensen die ze gekend had. Ze zei niets over de oorlog, de eerste televisie-uitzending, de crisis, de eerste diepvriesproducten, de vetkuiven en de hippies, zelfs niet over de jeugd van tegenwoordig. Alles wat boven kwam drijven na bijna een eeuw leven, waren haar vrienden en familie.
De dagen nadat ze stierf las ik over oorlog, handelsverdragen, landbouwgif, smeltende poolkappen, hoorde een minister over vluchtelingen praten alsof het opblaaspoppen zijn en zag de verontwaardiging en instemming, mensen die met spandoeken en brandbommen in de hand over elkaar heen vielen– de wereld stond, zoals al eeuwenlang, in brand. Hoog boven de vlammen torenden kranen uit, de lucht die er altijd is was wit, wegens de herfst.
Deze column komt uit Advalvas
Vond je dit interessant?