Contact

Home

Een omgekeerd schaap (Essay, Tirade)

Er lag een schaap op haar rug in de wei. Dat registreerde ik half, ik liep door, was niet noodzakelijk ergens naar onderweg maar gewoon van huis gewandeld tot ik twintig minuten later in Zunderdorp terecht kwam. Fijn, vind ik het daar, de geur van gras en mest en natte aarde, zoals ik ken van toen ik bijna de andere kant van de Amsterdamse kaart afviel; je had onze nieuwbouwbuurt vol rijtjeshuizen en dan niks, of nou ja, wild groen en bomen, later werd dat een park, en dan koeien en dan Abcoude.

Ik stopte met lopen en keek toch nog eens naar het schaap, dat zwakjes een poot bewoog. Toen keek ik naast me, in de hoop dat er iemand zou materialiseren om het er even mee over te hebben. Dat gebeurde niet. Mijn stomme kleine stadsbrein moest hier zelf iets mee doen. Is dit ernstig? Kan zo’n schaap overeind komen?

‘Neen,’ murmelde ik in mezelf, ‘want ik sta hier stil omdat ik in Roxy van Esther Gerritsen heb gelezen dat schapen doodgaan als ze te lang op hun rug liggen.’

Toen dacht ik: Roxy[1] is een roman, fictie, dat van die schapen kon ook gewoon verzonnen zijn. Maar waarom zou een mens zoiets verzinnen? Dat zou raar zijn. Dan zou Gerritsen brieven krijgen van mensen die schrijven dat ze al hun hele leven schapen hebben, of dat ze erdoor zijn grootgebracht, hoe ontstaan brievenschrijvers eigenlijk, enfin, brieven met daarin dat schapen gewoon af en toe lekker op hun rug gaan liggen, dat romanschrijvers met z’n allen iets te ver verwijderd zijn van De Realiteit, en dat komt omdat ze met z’n allen in een grachtenpand wonen waar ze de hele dag glazen rode wijn drinken en grappen maken over Telegraaflezers.

Er woeden al sinds er literatuur bestaat discussies over de functie of zelfs het nut ervan – romans als ruimte om in te experimenteren, romans die de wereld (De Realiteit!) veranderen, die maatschappelijke kwesties aankaarten. Dat je van fictie lezen empathischer wordt of dat dat er allemaal niet toe zou moeten doen, of dat er juist meer ‘straatrumoer’ in de Nederlandse letteren zou moeten opduiken, nu ja, ik hoef dat natuurlijk allemaal niet te herhalen. Ik zit er vaak mee, ik wil het liefst dat de dingen die ik doe nuttig zijn, nuttiger dan leeg vermaak. Ik denk niet dat mijn eigen roman volgens straatrumoerse maatstaven nut heeft. Ik denk dat erg veel van de romans die ik graag lees dat ook niet hebben. Ben ik egoïstisch als ik een roman goed genoeg vind als -ie voor mij iets betekent?

Een dag voor ik het schaap op haar rug zag liggen had ik het hierover met Menno van der Veen, die zich in navolging van Christiaan Weijts en vele anderen afvroeg waarom er in Nederland zo weinig ‘Grote Romans’ verschijnen, (ik vul hier zelf in) romans over Grote Erge Dingen, Geëngageerde romans, waarmee vaak bedoeld wordt: maatschappijkritische romans. Romans die een standpunt innemen. Want het begrip ‘engagement’ wordt soms zo breed opgevat dat je er met wat goede wil zo’n beetje iedere roman onder die noemer kunt scharen.

Weijts schrijft in De Groene Amsterdammer[2]: “In de jaren dat de roman buiten onze landsgrenzen de gedaante aannam van experimentele universums, proefopstellingen om de wereld in te onderzoeken, boven gasvlammen te hangen en hun gebruis en geborrel te laten reageren met de gifdampen van de verbeelding, schreven onze coryfeeën allemaal een boek over hun moedertje.”

En ook:

“Lezen is de balans tussen het genot van het herkennen en dat van het ontdekken, maar het is alsof wij die tweede mogelijkheid van de roman liever onbenut laten.”

Nederlandse romans blijven, volgens Weijts (hij geeft aan: er zijn uitzonderingen) vooral een ‘kleine wereld’ ‘zo realistisch mogelijk’ afspiegelen. “zodat we er maar twee woordjes bij kunnen verzuchten: ‘Erg hè?’ – is ook erg, ja, die moeders en zo, maar over Grote Erge Dingen gaat het niet.

Een honger!’[3] riep ik tegen Van der Veen, desondanks lichtelijk allergisch voor deze immer terugkerende jammerklacht, en ik had nog wel meer titels kunnen roepen, maar ik geteld heb ik nooit hoeveel Nederlandstalige maatschappijkritische romans er verschijnen per jaar. Misschien is het wel waar, dat het hier op de keper beschouwd vooral om het kleine en dichtbije gaat; geen globale problematiek, geen grote vormexperimenten en geen what-if-romans. Moeders, relaties, je jeugd. Het omkiepen van wat schapen.

Ik zeg ook niet dat het niet bestaat, het romantische gebrek aan aansluiting met de Grote Erge Dingen En De Realiteit. Waarbij overigens wel goed nagedacht moet worden over wiens realiteit we (‘we’!) het eigenlijk hebben – ik las laatst online een artikel[4] over onder meer The Girls van Emma Cline (over een opgroeiend pubermeisje dat aansluiting vindt bij een Manson-achtige sekte) waarin niet geheel ten onrechte aangestipt wordt dat het een boek is over bored white girls, meisjes die hoe dan ook privileges hebben (ze zullen niet om hun kleur buitengesloten worden), ook al groeien ze op in een saaie buitenwijk. Dat is niet noodzakelijk een probleem – ik vind dat geen probleem – maar toont aan dat je wellicht het Nederlandse engagement, De Grootse Zaken, Het Blootleggen Van Structuren, ook ergens anders kunt zoeken; in de boeken die niet over bored white people gaan. Galidi. Bouzamour. Vuijsje. Ik noem maar wat.

Dat de (al dan niet correcte of beperkte) constatering van het engagementsgebrek vaak samen lijkt te gaan met een soort verwijt – nee, niet altijd, Weijts toont zich in zijn stuk bijvoorbeeld eerder verwonderd met licht sarcastische inslag – vind ik lastig. Het nut van literatuur of kunst verschilt per uiting, per ontvanger, is soms heel concreet en heel vaak onzichtbaar, of zo u wellicht vindt, afwezig. Ik citeer hier een oude kennis, die op mijn mededeling dat ik Nederlands ging studeren zei: ‘Onzin. Alleen van water en voedsel kun je leven, en we hebben artsen en boeren nodig, de rest is bijzaak’. Wat gelijk duidelijk maakt hoe klein ook de discussie is die gevoerd wordt; het zal de meeste mensen werkelijk aan hun reet roesten wat een boek doet.

Misschien werkt het zo: de één slaagt erin zijn (maatschappelijke) betrokkenheid in een geweldige roman te gieten, de ander kan dat beter niet doen wegens het risico op pamflettistische fictie. Het kan zijn dat als er al sprake is van een tendens, dit komt doordat er te veel (waar begin je in godsnaam? Het klimaat? Syrië? Het patriarchaat?) of te weinig is om persoonlijk mee betrokken te zijn. Of de dingen zijn te ver weg, weten wij veel, als hier oorlog uitbreekt schrijft men eventueel massaal over de oorlog, behalve de groep die er pas na tien of dertig jaar romans over kan schrijven, en behalve de mensen die juist schrijven om te vergeten dat het oorlog is.

Misschien werkt het zo: zie je in alles wat je leest de tijd waarin het geschreven is terug, en kun je dat waardevol vinden als je waarde (is dat nuttig? Ik denk het wel) zoekt in de boeken die je leest.

Of zo: een boeiende roman kun je al lezende zo groot of klein maken als je zelf wilt.

Met Van der Veen, die zelf een boeiende, nog te verschijnen roman heeft geschreven[5], had ik het ook over Roxy. Het ging over dat ik de scène met de schapen heel typisch vond, een beetje te veel van het goede in dat mooie boek, ik was er gelijk even helemaal uit omdat ik me afvroeg of de kudde misschien speciaal in het leven (en de dood, een flink aantal schapen wordt door het titelpersonage hun rug gelegd) geroepen was om Iets Duidelijk Te Maken, en omdat er Iets Moest Gebeuren in het Verhaal, in Verband met de Spanningsboog. Wellicht was het de bedoeling dat ik er even ‘uit’ raakte. Moest ik even verbaasd opkijken van de roman. De scène is namelijk wel blijven hangen.

Het was, terwijl ik daags na dit gesprek over een slootje naar dat weiland keek, vrijwel zeker dat het gevallen schaap weer overeind geholpen moest worden. Hoe help je een schaap overeind? Door naar de Bed&Breakfast eerder aan de weg te lopen en er een man uit de tuin te halen met de vraag of hij iets van schapen weet. Dat wist-ie.

‘Soms stappen ze in een kuiltje.’

We klommen over een metalen hek en liepen naar het schaap. Met een nauwelijks waarneembare voetbeweging, een soort lobje, tikte hij haar weer overeind – al die tijd hing er een sigaar in zijn mondhoek.

Het schaap liet een paar harde winden en holde weg op stokpootjes.

‘Nu kan je het zelf ook,’ zei de man met de sigaar, ‘wel doen hoor, als ze blijven liggen gaan ze uiteindelijk dood.’

 En het rook naar natte aarde en zomergroen, naar mest en naar vroeger en die kabbelende buitenwijk waar ik (bored white girl) vandaan kom. Wat je ook wilt zeggen over de literatuur, vandaag had ze een schaap gered.

 

[1] Esther Gerritsen. Roxy. De Geus, 2014.

[2] Christiaan Weijts. ’Erg hè?’. De Groene Amsterdammer, 13-7-2016.

[3] Jamal Ouariachi. Een Honger. Querido 2015

[4] Morgan Jerkins. ’Reading bored white girls’. 6-9-2016, via: http://hazlitt.net/feature/reading-bored-white-girls

[5] Van der Veens roman Rimpelgeweld verschijnt in februari 2017 bij Atlas Contact.